Onderzoek: reanimatie als modern ritueel
De vraag waarom wij mensen met een plotselinge hartstilstand reanimeren lijkt eenvoudig te beantwoorden. Dat doen wij om een leven te redden. Maar is dat de enige reden? Een beknopte samenvatting van mijn sociologie scriptie, die in 2008 genomineerd werd voor de Nationale scriptieprijs.
Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 25.000 mensen gereanimeerd. Vijftien procent overleeft, 85% procent sterft alsnog. Veel aandacht gaat uit naar 15%. We zien hen terug op televisie en in campagnes van de Hartstichting. Zij bevestigen voor ons de betekenis van mond op mondbeademing, hartmassage en defibrillatie. Reanimatie redt levens. De 85% die alsnog sterft, ruim 20.000 mensen per jaar, blijft anoniem.
Wie deze anonieme groep mensen onder de loep neemt raakt verwonderd. Er zitten enkele kinderen bij, drenkelingen, maar de meeste van hen zijn chronisch zieke ouderen. Sommigen al diep in de tachtig of negentig. Worden zij echt alleen gereanimeerd om het leven te redden of is er meer aan de hand? Om daar inzicht in te krijgen heb ik onderzoek gedaan naar de volgende vraag:
Wat is het nut van reanimatie wanneer het niet leidt tot het redden van een leven?
Uit mijn onderzoek komt naar voren dat reanimatie een aantal functies heeft waar we ons niet of nauwelijks van bewust zijn: latente functies. Laat ik beginnen met de belangrijkste. Een niet geslaagde reanimatie verandert de plotselinge dood in een geleidelijk sterfproces.
De plotselinge dood wordt al sinds mensheugenis gezien als slecht. Tijdens de Middeleeuwen leidde een plotselinge dood vaak tot strijd binnen de gemeenschap over de erfenis van spullen en posities. Tegenwoordig zijn er andere redenen waarom de plotselinge dood ons ernstig tegenstaat.
De openbare plaatsen waar wij ons dagelijks begeven zijn gevrijwaard van de dood. In de Kalverstraat of in de plaatselijke Albert Heijn is er niets dat ons herinnert aan onze sterfelijkheid. Wanneer iemand dan toch plotseling een hartstilstand krijgt, dan draagt een reanimatie en de daarbij behorende gang naar het ziekenhuis er aan bij dat er niemand dood gaat in de publieke ruimte. Of de reanimatie nu slaagt of niet is wat dat betreft niet belangrijk. Het enige dat waarneembaar sterft is het geluid van de sirene in de verte.
Een plotselinge hartstilstand van een naaste of een omstander is een zeer schokkende gebeurtenis die hevige emoties oproept. Het gestandaardiseerde gedragspatroon dat de Hartstichting ons voorschrijft - van het bellen van112, tot het starten van mond op mondbeademing en borstcompressie - kanaliseert deze hevige emoties. Een reanimatie dwingt tot een geciviliseerd gedragspatroon. Want hoe meer emoties, hoe kleiner de kans dat een reanimatie succesvol verloopt.
Dat reanimatie schuldgevoelens onderdrukt en op een positieve wijze kan bijdragen aan het rouwproces dat op het afscheid volgt wordt steeds openlijker onderkend. Bij de vraag of familieleden aanwezig mogen zijn bij een reanimatie in het ziekenhuis is het positieve effect op het eventuele rouwproces een belangrijk argument van de voorstanders. Nabestaanden kunnen dan met eigen ogen zien dat er echt alles aan gedaan is.
Reanimatie, tot slot, is vanuit een theatraal perspectief een eerbetoon aan de overledene. Met energieke borstcompressies en mond op mondbeademing laten we letterlijk zien aan de omstanders en aan onszelf hoe belangrijk het slachtoffer is voor de gemeenschap.
Reanimatie is meer dan een levensreddende handeling alleen. Wanneer het niet leidt tot het redden van het leven fungeert het als een nutig stervensritueel dat de sociale waarde van de stervende benadrukt, bijdraagt aan de acceptatie van de dood en er voor zorgt dat de publieke ruimte niet ontwricht raakt door een sterfgeval. Hoe kleiner de kans dat reanimatie daadwerkelijk een leven gaat redden, hoe meer deze latente functies zich opdringen als werkelijke reden.
Geloof
Er is een belangrijke voorwaarde wil reanimatie fungeren als nuttig stervensritueel: vooraf moet men enig vertrouwen hebben in een goed resultaat. Is dat geloof er niet, dan verworden de handelingen in beleving van de uitvoerder tot een vorm van zinloos geweld, losgelaten op een zojuist overleden persoon. Om deze reden doet de Hartstichting zeer haar best het succesvolle imago van reanimatie in stand te houden. Wanneer dat imago er niet zou zijn, was het draagvlak in de samenleving voor de reanimatiepraktijk vermoedelijk een stuk minder dan nu het geval is.
Dat het succesvolle imago niet in overeenstemming is met de werkelijkheid leidt echter tot een problematische praktijk binnen het ziekenhuis. Wanneer de dokter om medische redenen af wil zien van een reanimatie, ontneemt hij daarmee ook een deel van de sociale waarde van de patiënt en de mogelijkheid voor de familie om het gevoel te krijgen dat er alles aan gedaan is. Om een conflict of spanningen te voorkomen wordt dan soms toch gekozen om te reanimeren ook al is de kans op succes nihil en de kans op schade levens groot.
Deze gang van zaken maakt dat van verpleegkundigen regelmatig hoogbejaarde mensen, die in hun beleving overleden zijn, toch moeten reanimeren. Omdat dit voor verpleegkundigen traumatisch is, gebeurt het dat deze vrijwel kansloze reanimaties soms worden gesaboteerd. Verpleegkundigen doen dan nauwelijks hun best en rommelen maar wat aan. Ze veranderen de reanimatie in een matig toneelstuk, dat wordt uitgevoerd uit angst voor juridische consequenties en om de arts en de familie tevreden te stellen. Met het redden van een leven heeft reanimatie dan helemaal niets meer van doen.